Keur
De volgende stap op de ladder is het keurpredicaat. Alleen stermerries komen in aanmerking om in graad te worden verhoogd naar het keurpredicaat. Wordt een merrie ‘keur’, dan vervangt dit het sterpredicaat omdat dit aangeeft dat het gaat om een kwalitatief nog betere merrie. Om het keurpredicaat te halen is in alle fokrichtingen de eis dat het paard óf een IBOP of EPTM (deze laatste bestaat voor tuigpaarden niet) met goed gevolg heeft afgelegd, óf in de sport een bepaald niveau heeft behaald. Ze moet dus onder het zadel of voor de wagen voldoende hebben gepresteerd, wat aangeeft dat zij op een voldoende niveau aan het fokdoel, namelijk de sport, voldoet.
De spring- en dressuurpaarden en de Gelderse paarden moeten hiernaast op de Centrale Keuring aan de jury worden voorgesteld aan de hand. Het exterieur wordt nogmaals bekeken, net als stap en draf aan de hand. Een springpaard hoeft niet met de meeste ruimte te bewegen, wel is het lichaamsgebruik en de functionaliteit van de beweging heel belangrijk. Ook worden de cijfers van de stamboekkeuring voor galop en bij springpaarden ook van het springen meegenomen. Heeft het paard al in de sport gepresteerd, dan kan dat zeker positief meewegen.